Tussen wal en schip springen

Tags:,

Ik vond het koud deze week. Ik wilde niet meer fietsen en bij de bushalte vervloekte ik de mensen die treuzelden bij het instappen. Ik kon me weinig voorstelling maken van mensen die bij deze temperaturen nog buiten sliepen. Maar in Den Haag was dat het geval. Tientallen uitgeprocedeerde asielzoekers sliepen daar deze week nog in tenten. Afgelopen donderdag werd het kamp ontruimd.

Van allerlei verschillende organisaties hoorde ik verhalen over deze groep. Ze zijn tussen wal en schip gevallen. Schrijnend zijn hun verhalen. Het gaat niet alleen over Somaliërs, wiens land te gevaarlijk is om naar toe terug te keren. Maar ook Sudanezen, Ethiopiërs en Irakezen kunnen niet terug omdat hun landen eenvoudigweg niet mee willen werken. “Ze willen wel, maar ze kunnen niet”, zo leggen de vrijwilligers uit. Deze mensen zijn verstotelingen, slachtoffers, nergens legaal, nergens thuis, en volstrekt onuitzetbaar. De barbaarse Nederlandse staat krijgt de schuld. Die laat deze schrijnende gevallen willens en wetens aan hun lot over.

Nu zou ik niemand aanraden om openlijk kritische vragen hierover te stellen. Voordat je het weet wordt je voor “inhumaan” uitgemaakt. Toch wil ik hier een aantal van mijn twijfels met u delen over de verschillende belangen die spelen.

Ik vraag me bijvoorbeeld af of het wel echt zo’n ramp is om onuitzetbaar te zijn. Stel dat deze mensen op een dag wél uitgezet kunnen worden naar hun land van herkomst, springen ze dan een gat in de lucht? Ik betwijfel het. Uitzetbaar zijn is een veel grotere ramp. Uitzetbaar zijn, betekent dat je naar huis gaat en dat de operatie mislukt is. En uiteindelijk is er maar één doel, en dat is een verblijfsvergunning in Nederland.

Nu blijft het een hel. Tienduizenden onuitzetbaren in Nederland leven een aantal jaar een beestachtig bestaan. Ze zitten maandenlang in vreemdelingendetentie zonder zicht op vrijlating. En als ze eenmaal worden vrijgelaten, “geklinkerd” zoals dat wordt genoemd, komen ze terecht in de parallelle wetteloze wereld van de illegalen, waar ze een makkelijk doelwit zijn van criminele bendes.

Maar hoe erbarmelijk die situatie ook is, die onuitzetbare status brengt je wel dichter bij dat ene doel, die verblijfsvergunning. Voor hen die nu eenmaal niet naar huis kunnen, is er meer hoop dan voor hen die wel op het vliegtuig gaan. Dus heeft het zin om jezelf zo onuitzetbaar mogelijk te maken. Zij die identiteitspapieren hebben, kunnen die het beste onvindbaar maken (Geen land neemt tenslotte iemand terug van wie ze niet zeker weten dat het een onderdaan is). Maar soms is het ook voldoende om bij het bezoek aan de ambassade aan te geven dat je helemaal niet naar huis wilt. Er zijn een aantal landen die überhaupt niet meewerken aan “onvrijwillige terugkeer”. Als uiterst redmiddel is het een optie om een dusdanige scène te schoppen op de drempel van de uitgang, dat geen gezagvoerder het in zijn hoofd haalt om jou toe te laten in het vliegtuig.

Ik neem het ze niet kwalijk. Ik zou waarschijnlijk precies hetzelfde doen. Immers, wie blijft, heeft kansen. Ik zou ook mijn procedures zoveel mogelijk traineren, en al mijn beroepsmogelijkheden benutten. In die jaren die je ermee wint, verandert er altijd wel iets in de wetgeving. Misschien wordt er een regeling opgetuigd voor verwesterde meisjes. Of het lukt een Bekende Nederlander een mediacircus op te tuigen en een wetswijziging af te dwingen voor “onuitzetbaren”. En met zoveel verkleumde asielzoekers in tenten, is het helemaal niet ondenkbaar dat er een herhaling komt van het Generaal Pardon uit 2007. Mauro had succes. Zahar ook. Er is hoop.

Maar het is niet eerlijk om te beweren dat deze mensen slachtoffer zijn van één of andere harteloze staat. Hoe schrijnend ook, uiteindelijk hebben deze asielzoekers zelf de keuze gemaakt om te vetrekken. Voor de meeste geldt dat ze niet tussen wal en schip zijn gevallen, maar bewust tussen wal en schip zijn gesprongen. Uiteindelijk heb je daar namelijk het meeste kans op succes.

Het grijze gebied in de wetenschap

Tags:, ,

Ook al ben ik best een brave burger, telkens als er weer een fraudeur aan de schandpaal wordt genageld, breekt bij mij het zweet ook even uit. Ik weet niet precies waarom, maar toen donderdag Co Verdaas zijn staatssecretarisschap aan de wilgen hing, overwoog ik de kans is dat er ooit ergens een foutje in mijn eigen declaraties is geslopen. Hetzelfde gebeurde in augustus, toen Fareed Zakaria een hele alinea van een andere columnist bleek te hebben overgenomen. Ook toen dacht ik aan de mogelijkheid dat mij zoiets ook per ongeluk zou gebeuren. Dat ik op een kwade dag dezelfde woorden als dhr. X van universiteit Y blijk te hebben opgeschreven, en het me niet lukt om mijn onschuld te bewijzen.

Maar het was niets vergeleken bij de koortsdromen die het geval Diederik Stapel veroorzaakte. Ik beloof u: ik vul mijn eigen data niet in, ik eet mijn eigen snoepjes niet op. Maar in de experimentele wetenschap bestaat er een groot grijs gebied en ik wandel er dagelijks in rond.

Voorbeeld: in het microbiologisch lab waar ik werk herhalen wij onze experimenten, soms wel vier keer, om te laten zien dat de verschillen significant zijn, dat onze resultaten biologie zijn en geen ruis. Nu kun je die herhalingen op veel manieren doen: je kunt ze op één dag doen, met hetzelfde medium, met dezelfde reactiebuisjes en dezelfde stoof. Of je kunt er eerst twee meten, dan een paar weken op vakantie gaan, en na terugkomst de andere metingen doen. Die laatste methode geeft gegarandeerd meer verschillen, omdat alle factoren altijd nét iets anders zijn. Maar bij de eerste methode kun je je afvragen of je zo’n precieze herhaling met precies dezelfde omstandigheden überhaupt als verschillende experimenten mag rekenen. Ik wil maar zeggen: zelfs statistiek kun je naar je hand zetten.

Er zijn nog veel meer van dit soort voorbeelden: als een monster een onverwachte afwijking vertoont, meet ik hem voor de zekerheid nog een keer. Als een monster een verwachte afwijking vertoont, doe ik dat niet. Als ik drie keer hetzelfde effect meet en een vierde keer geeft afwijkende resultaten, dan ga ik op zoek naar een reden waarom ik dat experiment zou kunnen verwerpen. Het is eigenlijk allemaal doodeng om op te schrijven. Ook al overtreed ik volgens mij nergens grenzen, er ligt altijd een angstig “rode konen”-moment op de loer als je dit soort onderwerpen bespreekt.

Maar in de microbiologie doen we nu eenmaal geen blind onderzoek. De wetenschapper bedenkt het experiment, bedenkt wat er uit zou moeten komen, en doet vervolgens meestal zelf zijn metingen. Hij heeft een hypothese, een verhaal in zijn hoofd, gebaseerd op eerdere experimenten en hij weet donders goed welke samples in dat verhaal passen en welke niet . De belangen zijn groot. Een paper. Een proefschrift. Een baan. En het is geen nieuws dat degene die de monsters verzamelt een aanzienlijke invloed heeft. Ik maak me geen enkele illusie.

Hoe moeten we dan te werk gaan? Moeten we zoals psycholoog Daniel Kahnemann voorstelt een “cascade” opstellen waarin elke onderzoeksgroep de resultaten van een andere onderzoekgroep probeert te reproduceren? Moeten we “blinde analisten” in het lab introduceren, die niet weten wat ze aan het meten zijn en wat er uit het experiment hoort te komen?

Eigenlijk vind ik het onzin, verspilling van onderzoeksgeld. De wereld moet leren accepteren dat wetenschap (net als rechtspraak en geneeskunde) nu eenmaal door heel gewone mensen wordt gedaan, met menselijke brille, menselijke verlangens en menselijke gebreken. Wetenschap is daarom vol van overtuigingen, discussies, dogma’s, dwaalsporen en zo nu en dan een modieus idee dat pas na een aantal jaar verder weer ontkracht wordt.

Maar wetenschappers zijn ook notoire betweters met één belangrijk doel: laten zien hoe de wereld werkelijk in elkaar zit. Er zijn niet veel mensen zoals Diederik Stapel. Bij het overgrote merendeel van de wetenschappers bestaat geen enkele interesse om onzinresultaten te publiceren. Dan mag men wel spreken over publicatiedruk, de meeste zijn nog altijd op zoek naar de waarheid. Dat is mensenwerk, dat gaat met horten en stoten, maar het gaat.

Over het gif zuurstof

Tags:, , ,

Ter gelegenheid van de klimaattop in Doha is het misschien aardig om die vermaledijde CO2 uitstoot van de mensheid in perspectief te zetten. 0,01% van de atmosfeer hebben wij nu vervuild met het gas. Vóór de industrialisering was 3 op de 10.000 deeltjes in de lucht CO2, nu zijn dat er 4.

Historisch gezien slaan we geen deuk in een pakje boter. Er zijn soorten geweest die 2000 keer zoveel gas produceerden. En dat was geen onschuldig gas zoals CO2 dat alleen de oceanen lichtelijk aanzuurt. Nee dat was een uitermate giftig gas, zuurstof. Zuurstof reageert met alles wat los en vast zit en de zuurstofradicalen die daarbij ontstaan richten nog veel meer schade aan. 20% van onze atmosfeer werd ermee vervuild en nog steeds is daar niets van opgeruimd. Het was een milieuramp met ongekende gevolgen: talloze soorten die miljoenen jaren zorgeloos op aarde hadden geleefd stierven uit omdat de zuurstof hun metabolisme om zeep hielp. De biodiversiteit kreeg een gigantische dreun.

Zoals u begrijpt lopen de meningen over de introductie van zuurstof in de atmosfeer nogal uiteen. De mens associeert zuurstof met schoonheid, helderheid, ademen en leven, terwijl er talloze soorten bestaan die de aarde door de zuurstof zagen veranderen in een vijandig onleefbare plek. Waar de mensheid vol eerbied en ontzag aan de jungle refereert als “de longen van de aarde”, is het regenwoud voor prehistorische levensvormen niets minder dan een zwaar vervuilend industrieterrein. Als onze anaerobe voorouders een milieutop zouden kunnen organiseren, zou het belangrijkste vraagstuk zijn hoe je het beste de uitstoot van O2 door het Amazone-gebied aan banden kunt leggen.

Maar het leukste verschil tussen die twee milieurampen is niet de grootte ervan, maar de meningen erover. Zuurstof werd achteloos geproduceerd. Geen moment bekommerde  de vervuiler zich om zaken als biodiversiteit, duurzaamheid en milieubescherming. Geen moment stond hij stil bij zijn “voetafdruk”.

Maar onze CO2 uitstoot gaat met heel wat negatievere emoties gepaard. De mens is eenvoudigweg niet in staat om zich zo onverschillig op te stellen over zijn bestaan. Dat nogal uit de kluiten gewassen orgaan achter onze ogen zorgt ervoor dat wij ons over het algemeen rot voelen over al die vervuiling. Dat komt deels door zorgen over droogtes en overstromingen en hagelbuien en horrorwinters en of onze kleinkinderen nog wel zo kunnen leven als wij leven. Maar er is ook een tweede component. Ergens heerst er ook een gevoel van schaamte, afschuw, misschien zelfs schuld over ons wanstaltige gedrag. Het idee dat we met zijn allen de planeet om zeep helpen, dat onze aanwezigheid de natuur aantast. Dat hoort niet, zo vindt de ontwikkelde mens. Je hoort je afval netjes in de prullenbak te gooien. Je hoort niets achter te laten in dat paradijselijke natuurpark dat aarde heet. Hoe natuurlijker, hoe beter. Hoe minder mens, hoe beter. In een optimale wereld trippelen we op onze tenen door de natuur, zonder vlekken te maken of iets omver te stoten.

Het is kolderiek wat die grote hersenpan aan ideeën en overtuigingen genereert. Want uiteindelijk kan het onze zogenaamd “kwetsbare aarde” natuurlijk niets schelen hoe zij eruit ziet. Meer CO2 is niet goed of slecht voor de planeet en ook niet voor de natuur: sommige soorten zullen profiteren, anderen zullen uitsterven. De enige planeet die de mens wil behouden is een planeet waar de mens goed kan aarden. Met weinig CO2 en veel zuurstof. Niet te warm, niet te koud. Met aaibare biodiversiteit, geinige curiosa zoals de tijger en de neushoorn en niet te zure oceanen zodat het koraal er nog een beetje kleurig uitziet als we op vakantie zijn in de Seychellen.

Dat is de grote grap. Al die zogenaamd liefdadige pogingen tot natuurbehoud en bescherming van bedreigde diersoorten en ecosystemen, komen voort uit een uitermate egoïstische instelling. Zolang de aarde maar precies geschikt blijft voor ons. Zolang wij maar in leven blijven. Dan mag de rest stikken.

Heel natuurlijk van ons.