Over het gif zuurstof

Tags:, , ,

Ter gelegenheid van de klimaattop in Doha is het misschien aardig om die vermaledijde CO2 uitstoot van de mensheid in perspectief te zetten. 0,01% van de atmosfeer hebben wij nu vervuild met het gas. Vóór de industrialisering was 3 op de 10.000 deeltjes in de lucht CO2, nu zijn dat er 4.

Historisch gezien slaan we geen deuk in een pakje boter. Er zijn soorten geweest die 2000 keer zoveel gas produceerden. En dat was geen onschuldig gas zoals CO2 dat alleen de oceanen lichtelijk aanzuurt. Nee dat was een uitermate giftig gas, zuurstof. Zuurstof reageert met alles wat los en vast zit en de zuurstofradicalen die daarbij ontstaan richten nog veel meer schade aan. 20% van onze atmosfeer werd ermee vervuild en nog steeds is daar niets van opgeruimd. Het was een milieuramp met ongekende gevolgen: talloze soorten die miljoenen jaren zorgeloos op aarde hadden geleefd stierven uit omdat de zuurstof hun metabolisme om zeep hielp. De biodiversiteit kreeg een gigantische dreun.

Zoals u begrijpt lopen de meningen over de introductie van zuurstof in de atmosfeer nogal uiteen. De mens associeert zuurstof met schoonheid, helderheid, ademen en leven, terwijl er talloze soorten bestaan die de aarde door de zuurstof zagen veranderen in een vijandig onleefbare plek. Waar de mensheid vol eerbied en ontzag aan de jungle refereert als “de longen van de aarde”, is het regenwoud voor prehistorische levensvormen niets minder dan een zwaar vervuilend industrieterrein. Als onze anaerobe voorouders een milieutop zouden kunnen organiseren, zou het belangrijkste vraagstuk zijn hoe je het beste de uitstoot van O2 door het Amazone-gebied aan banden kunt leggen.

Maar het leukste verschil tussen die twee milieurampen is niet de grootte ervan, maar de meningen erover. Zuurstof werd achteloos geproduceerd. Geen moment bekommerde  de vervuiler zich om zaken als biodiversiteit, duurzaamheid en milieubescherming. Geen moment stond hij stil bij zijn “voetafdruk”.

Maar onze CO2 uitstoot gaat met heel wat negatievere emoties gepaard. De mens is eenvoudigweg niet in staat om zich zo onverschillig op te stellen over zijn bestaan. Dat nogal uit de kluiten gewassen orgaan achter onze ogen zorgt ervoor dat wij ons over het algemeen rot voelen over al die vervuiling. Dat komt deels door zorgen over droogtes en overstromingen en hagelbuien en horrorwinters en of onze kleinkinderen nog wel zo kunnen leven als wij leven. Maar er is ook een tweede component. Ergens heerst er ook een gevoel van schaamte, afschuw, misschien zelfs schuld over ons wanstaltige gedrag. Het idee dat we met zijn allen de planeet om zeep helpen, dat onze aanwezigheid de natuur aantast. Dat hoort niet, zo vindt de ontwikkelde mens. Je hoort je afval netjes in de prullenbak te gooien. Je hoort niets achter te laten in dat paradijselijke natuurpark dat aarde heet. Hoe natuurlijker, hoe beter. Hoe minder mens, hoe beter. In een optimale wereld trippelen we op onze tenen door de natuur, zonder vlekken te maken of iets omver te stoten.

Het is kolderiek wat die grote hersenpan aan ideeën en overtuigingen genereert. Want uiteindelijk kan het onze zogenaamd “kwetsbare aarde” natuurlijk niets schelen hoe zij eruit ziet. Meer CO2 is niet goed of slecht voor de planeet en ook niet voor de natuur: sommige soorten zullen profiteren, anderen zullen uitsterven. De enige planeet die de mens wil behouden is een planeet waar de mens goed kan aarden. Met weinig CO2 en veel zuurstof. Niet te warm, niet te koud. Met aaibare biodiversiteit, geinige curiosa zoals de tijger en de neushoorn en niet te zure oceanen zodat het koraal er nog een beetje kleurig uitziet als we op vakantie zijn in de Seychellen.

Dat is de grote grap. Al die zogenaamd liefdadige pogingen tot natuurbehoud en bescherming van bedreigde diersoorten en ecosystemen, komen voort uit een uitermate egoïstische instelling. Zolang de aarde maar precies geschikt blijft voor ons. Zolang wij maar in leven blijven. Dan mag de rest stikken.

Heel natuurlijk van ons.

Ellende als trekpleister

Tags:, ,

Waarom iemand zijn spullen in een grote rugzak zou stoppen in plaats van in een koffer is me een groot raadsel. Ik heb er een keer mee gereisd en ik kan u vertellen dat het een onding is. Zo’n rugzak kun je alleen van de bovenkant vullen dus is het een permanente puinhoop van binnen. Telkens als je iets nodig hebt -portemonnee, paspoort, reisgids- moet je een muurtje vinden om het gevaarte tegen neer te zetten want hij blijft niet uit zichzelf staan. En na het zoeken moet je jezelf weer opzadelen alsof je een soort lastdier bent, een ezel maar dan tweebenig. Ik herinner me verder dat het moeilijk manoeuvreren was met zo’n ding op je rug. Je zwiept er zo iemand mee omver.

Nu ik hier in India op vakantie ben begrijp ik pas waarom zovelen toch vrijwillig voor een rugzak kiezen. Het gaat er helemaal niet of zo’n zak handig is of niet. Het gaat om het idee. Het idee dat iemand met een koffer over de uitgesleten toeristenpaadjes rijdt, terwijl je met een rugzak zo, hup, van de gebaande paden af kunt. Dat gevoel is zoveel waard dat mensen bereid zijn om hun spullen wekenlang op hun rug mee te zeulen.

Of je nou met koffer of rugzak reist, de meeste van ons individualistische jonge toeristen hebben eigenlijk allemaal last van dat gevoel. We werken ons in het zweet om maar niet bij de busladingen vol klanten met petjes en buideltasjes te horen. Wij gaan krampachtig op zoek naar de onontgonnen stukjes, naar het echte India, spontaan en ongeorganiseerd. Wij rennen walgend een restaurantje uit, als blijkt dat er speciaal voor de buitenlandse bezoeker authentieke Indiase muziek en dans georganiseerd is. Die dans mag misschien mooi zijn, maar het is verre van spontaan en echt. Nee, wij maken niet net als iedereen foto’s van een indrukwekkende moskee, maar wij richten onze camera ongegeneerd op die oudere dame die tussen het vuil uien en pepers verkoopt. Echtheid boven alles. Als de andere toeristen het paleis van de Maharadja bezoeken, slaan wij rechtsaf om de sloppen achter het paleis te zien, waar de mensen nog authentiek op straat schijten bij gebrek aan deugdelijk sanitair.

Het grappige is dat de Indiase toeristenbranche ook langzaam doorkrijgt dat de Europeaan bereid is te betalen voor iets waarvan ze denken dat het authentiek is. Dus organiseren ze riksja-tochten door een wijk van oud Delhi, waar de steegjes nog smal, onverhard en vol gaten zijn. De elektriciteitsdraden hangen er in grote kluwen over straat, slordig, chaotisch, brandgevaarlijk, echt superauthentiek. ‘Picture! picture!’ roept de magere riksjarijder als we een plek bereiken waar de wijk het slechtst onderhouden is. Het is natuurlijk wel pech hebben als je er zelf woont. In een wijk waar het achterstallige onderhoud zoveel inkomsten genereert heeft het repareren van straat en bedrading weinig prioriteit.

Wij individualistische toeristen, wij zijn een opmerkelijk volkje. Wij willen het onderontwikkelde India zien, het kapotste, het lelijkste van het land, omdat we denken dat dat echt is. Alsof je op visite gaat maar niet de foto-albums wil zien en van het mooie servies wil eten, maar de vieze sokken onder het bed wil bekijken, de schimmel in de badkamer, het toilet voordat het is schoongemaakt. Dat verwarren we namelijk met authentiek.

En soms leunt onze hang naar echtheid tegen het verwerpelijke aan. Je ziet mensen die het spannend vinden om in een Chai-stalletje onder een stuk zeil naast een open riool plaats te nemen voor een ranzig glaasje thee van 2 cent. Ze zijn verheugd over het persoonlijke contact dat ze voelen met de tandeloze bezoeker als die hun lach beantwoordt. Dat is het toppunt van welvaart. Ellende als trekpleister. Zover verwijderd zijn van armoede, dat je er graag weer onderdeel van uit wil maken. Even dan. Tegen de tijd dat de zon zakt, pakt de toerist zijn rugzak weer op, smeert zijn handen met sanitizer en vertrekt richting hotel. Het moet allemaal niet te echt worden.

Over inkomensverschillen

Tags:,

Wat dan wel weer aardig was aan de sores rond Rutte II, is dat we ons weer uitgebreid mochten laven aan het debat der debatten. Natuurlijk is het leuk om je zo nu en dan uit te leven op onderwerpen als Zwarte piet of de besnijdenis, of hoofddoekjes of het Israël-Palestina conflict, maar beter dan het nivelleringsdebat wordt het niet. Vrienden die zich normaal stil hielden op Facebook rekenden ineens hardop voor hoeveel die vijfde dag werken per week eigenlijk oplevert. De emoties tijdens een doodgewone doordeweekse lunch konden plotseling hoog oplopen. Op verjaardagsfeestjes namen de usual suspects met groot plezier hun aloude posities in om elkaar, tot ergernis van familie en vrienden, urenlang te bestoken met die oh zo vertrouwde voorbeelden en stokoude argumenten. Over harde werkers en luie werkelozen, bijvoorbeeld. Over nature/nurture en onderwijzers en buurten en ouders en gelijke kansen. Over hoe arm arm mag zijn en hoe rijk rijk.

Ook voor dit soort oude debatten arriveert met regelmaat een nieuwe scheepslading aan munitie. Ieder die dacht dat met de tijd en de economische groei de inkomensverschillen vanzelf zouden slinken, kun je nu om de oren slaan met nieuw economisch onderzoek dat een aantal weken terug werd samengevat door The Economist: wereldwijd worden de rijken rijker terwijl de armen er nauwelijks op vooruit gaan. Van China tot India tot West-Europa, overal zijn rijk en arm, na jarenlang naar elkaar toe te groeien, nu weer uit elkaar gegroeid. In de Verenigde Staten verdiende de rijkste 1% in 1980 nog 10% van het landelijk inkomen, nu 20%. ‘De meerderheid van de mensen op aarde woont in een land waar de inkomensongelijkheid nu groter is dan een generatie terug.’, zo concludeerde The Economist.

Je ziet een soort oerwoede opborrelen bij wie deze cijfers leest, zo’n occupy-achtige verontwaardiging over bonussen en bail-outs terwijl stijgende voedselprijzen de laagste sociaal-economische klassen het hardst raken. Inkomensongelijkheid is onrechtvaardig en meer inkomensongelijkheid is onrechtvaardiger. Dat is het buikgevoel.

Een minder nieuw maar bijzonder populair argument is dat die inkomensverschillen
niet alleen oneerlijk zijn, maar ook slechter presterende samenlevingen oplevert. 160.000 keer werd het TedX filmpje van Richard Wilkinson bekeken waarin hij dit beweert. Zijn data laten de verschillende correlaties zien tussen inkomensongelijkheid en allerlei meetbare problemen in eerste wereldlanden: tienerzwangerschappen, zelfmoord, criminaliteit, analfabetisme, obesitas, kindersterfte. Landen doen het op al deze fronten beter naarmate de inkomensverschillen tussen de rijkste en armste groepen kleiner worden.

Nu zijn er wel wat probleempjes met de dataset, je zou bijvoorbeeld net zo hard kunnen concluderen dat obesitas de oorzaak is van criminaliteit, analfabetisme en inkomensongelijkheid en dat een goed landelijk dieetprogramma de sociale problematiek ook zou kunnen aanpakken. Maar goed, de correlatie bestaat en die vergeet je niet snel.

Nu zou je met al deze nieuwe munitie, nog vuriger kunnen bepleiten dat een staat er verstandig aan doet om die ‘eerlijke verdeling’ dan maar met dwang, door middel van belastingen en andere inkomenspolitiek, te bewerkstelligen. Je lost er, als je de suggestie van een causaal verband uit Wilkinsons data voor waar aan wilt nemen, geheel gratis allerlei secundaire maatschappelijke problematiek mee op. Verder ontstaat de gedroomde inkomensgelijkheid blijkbaar niet vanzelf.

Maar voor mij verandert er niet veel aan het debat. Heeft Wilkinson gelijk en is inkomensongelijkheid inderdaad de bron van al het kwaad? Dat betekent nog niet dat je de maatschappelijke problemen kan afkopen door de rijken meer te laten betalen. Maar zelfs als dat het geval is en je samenlevingen gewoonweg zou kunnen upgraden door te nivelleren, dan nog is het de vraag of dat de rechtvaardige weg is, of het juist is. Waarom maakt het uit dat Nederlandse rijken rijker worden zolang de laagste inkomens een alleszins acceptabel leven leiden? Waar is die boosheid op gebaseerd in een land waar gezondheidszorg en onderwijs van goede kwaliteit en voor iedereen toegankelijk zijn? Wat doet het er toe dat de rijken een derde huis kunnen kopen, en nog een keer extra op vakantie kunnen? Waarom feliciteren we ze niet gewoon?

Zo bekeken wordt al die verontwaardiging over inkomensverschillen ineens een stuk lelijker. Dan lijkt het ineens verdacht veel op jaloezie.

Amerika is rechtser dan zijn media… en conservatiever dan zijn politici.

Tags:, ,

Op congres in San Antonio, Texas kreeg ik minder mee van de Amerikaanse verkiezingsstrijd dan in Nederland. Terwijl thuis verschillende kennissen in het holst van de nacht aan de tv gekluisterd zaten voor het derde presidentiële debat, zaten de mensen in Texas op terrasjes langs het kanaal voor een all you can eat Texmex menu. De tv stond op Monday Night Football. Maar weinigen leken zich om de verkiezingsstrijd te bekommeren.

Logisch, in Texas is het stemmen een formaliteit. De staat is zwaar Republikeinse sinds Reagan er in 1980 won. En zolang de 38% Texaanse hispanics zich nauwelijks in het stemhokje vertonen, zal dat ook zo blijven.

In Nederland concentreert de media zich voornamelijk op Obama. Dat is begrijpelijk. Obama, denken wij, is één van ons. Obama is voor homohuwelijk en abortus, stopte met de oorlog in Irak en voerde Obamacare in. Wij denken onszelf te herkennen in het Amerika van Obama. Amerika heeft een progressiever, meer Europees gezicht gekregen.

Maar dat is minder dan de helft van het land. Vond u Amerikaanse media al conservatief en rechts? Het Amerikaanse volk is nog veel conservatiever en rechtser. Althans, dat blijkt uit een onderzoek van Tim Groseclose uit 2004. Hij bepaalde (met een niet onomstreden methode) het democratisch/republikeinse gehalte van Amerikaanse media, politici en kiezers. Wat blijkt? De gemiddelde Amerikaan scoort 50.4 op een schaal van 0 (volledig republikeins, Michelle Bachmann-achtig) tot 100 (volledig democratisch, Nancy Pelosi-achtig). Van de 20 grote kranten en televisieprogramma’s eindigen alleen FoxNews (39) en Washington Times (35) daaronder. De rest is linkser en progressiever.

Ik vermoed dat niet alleen de media maar ook Amerikaanse politici een stuk progressiever zijn dan hun achterban. In staten als Alabama en Mississippi stemmen diepreligieuze en hyperconservatieve kiezers op Romney omdat dat het dichtst in de buurt komt bij hun streven naar ouderwetse Amerikaanse waarden. In “What’s the matter with Kansas?” wordt dit prachtig beschreven door Thomas Frank. In Kansas stemt men al decennia consequent Republikeins, omdat men tegen abortus, homohuwelijk en strengere wapenwetgeving is. Economisch gezien gaat de Republikeinse stem van Kansas recht in tegen hun eigen belang. Dat is de paradox, zo legt de schrijver uit: “Neem de Kansans hun ontslagrecht af, en ze gaan op pad om zich als Republikein te laten registreren. Drijf ze van hun land, en voordat je het weet staan ze voor abortusklinieken te protesteren.” Telkens weer lukt het de Republikeinse kandidaat om Kansas te verleiden met een conservatieve agenda. En telkens weer verzuimt de kandidaat na zijn verkiezing om die agenda uit te voeren.

Het is typisch voor vele democratieën. De populistische ideeën die onder het volk heersen zijn altijd begrensd door de hoeveelheid capabele representatieve politici die bereid zijn hen te verdedigen. Je ziet het in Nederland bij de PVV. Als de PVV vrij zou zijn geweest van Dion Graus-achtige vrouwenmeppers, brievenbuspissers en pornobaronnen, maar dezelfde politieke agenda verdedigd zou worden door keurige D66-achtige politici, zou de partij veel groter zijn.

Hetzelfde geldt voor de Verenigde Staten. Veel mensen willen waarschijnlijker rechtser en conservatiever stemmen. Maar  dat deel van de Republikeinse partij barst van de maffe types, bizarre uitspraken (“verkrachte vrouwen worden niet zwanger”), Sarah Palin achtige dommigheden (We’ve got to stand with our North Korean allies) en mensen die overal samenzweringen zien (Waar is bijvoorbeeld het geboortecertificaat van Obama?). Tussen Romney’s concurrenten voor de Republikeinse nominatie zat maar heel weinig presidentieel materiaal. Dat potentieel gigantische electoraat dat conservatiever is dan FOX news wordt eenvoudigweg niet bediend door gebrek aan coherent formulerende acceptabele vertegenwoordiging.

Het lijkt erop dat Obama gaat winnen dinsdag. Ergens ook wel prettig. Met Obama als president kunnen we de illusie in stand houden dat er best wel politieke waarden zijn die we delen met onze Amerikaanse vrienden. De ultraconservatieve Texaan is het daarmee oneens, maar die verdwijnt binnenkort weer voor vier jaar uit beeld.

Promoveren is een voorrecht

Tags:,

Of hij aan een promotieonderzoek moest beginnen? Ik vond het een moeilijk vraag. Met nog een half jaar te gaan, twijfel ik eigenlijk of ik het iemand zou aanraden.

Misschien komt het omdat ik om me heen veel mensen cynisch zie worden. Er zijn studenten die na vier jaar hard werken te weinig data hebben om een boekje te schrijven. Gedesillusioneerd vragen ze een WW-uitkering aan en in die werkeloze maanden werken ze harder dan ooit. Ik sprak recentelijk iemand die vlak na het verdedigen van zijn prachtige proefschrift zelf zijn nieuwe huis maar ging schilderen en laminaat ging leggen, omdat hij toch geen baan kon vinden en de moed hem even in de schoenen was gezakt.

Kiezen voor een promotieonderzoek is waanzin. Je jaargenoten, die tegelijkertijd met jou aan hun carrière begonnen, worden als trainee in het diepe gegooid en werken voor verschillende cliënten en in verschillende projecten, om zoveel mogelijk ervaring op te doen. Ze doen cursussen om hun commerciële of leidinggevende of communicatiekwaliteiten te verbeteren. Binnen de kortste tijd dragen ze een indrukwekkende portie verantwoordelijkheid. En na twee of drie jaar, beginnen sommigen zich af te vragen of ze al toe zijn aan een volgende stap in hun carrière.

Tegen die tijd zit jij nog steeds gebogen over dezelfde puzzel. Je kiest er vrijwillig voor om als eerste stap in je loopbaan je vier jaar lang terug te trekken in het klooster van de academie voor een monnikenwerk. De meeste van ons besteden schaamteloos vier jaar van hun leven aan de vraag hoe een miniscuul onderdeeltje van het universum in elkaar steekt. Niets meer. Niets minder.

Officieel wordt je tijdens je promotieonderzoek opgeleid tot onderzoeker. Maar iedereen die tijdens zijn retraite met een realistische blik rond heeft gekeken ziet dat er wel heel veel wetenschappers worden opgeleid voor een handjevol aan posities. Het overgrote merendeel wordt na vier jaar zonder pardon uit het klooster gemikt.

Men beweert dat je promotieonderzoek ook buiten de academie heel waardevol kan zijn. Dat je over allerlei vaardigheden en analytische denkvermogens beschikt die jou ook in het bedrijfsleven een aantrekkelijke sollicitant maken. Ik vermoed dat je wel heel erg met je ogen moet knijpen om dat te willen zien. Er zijn uitzonderingen, maar op de meeste plekken buiten het klooster hoeven helemaal geen ingewikkelde analytische vraagstukken te worden opgelost, maar moet er gewoon geld verdiend worden. Dan kan je proberen uit te leggen hoe vernuftig de experimenten waren die je bedacht, hoe intelligent de methode om nog beter membraanpotentialen te meten en hoeveel we met zijn allen daardoor wel niet te weten zijn gekomen. Maar je concurrent, je jaargenoot, heeft vier jaar spijkerharde werkervaring, hij heeft misschien wel eens iets verkocht aan iemand. Hij heeft wel eens geld verdiend voor zijn bedrijf. Hij heeft commerciële en communicatieve en leidinggevende capaciteiten die hij kan aantonen met een papiertje. Hij is een teamspeler en net als jij inventief intelligent en gemotiveerd. Alleen jij hebt vier jaar over een puzzel gebogen gezeten. Het enige wat ik straks heb gemanaged is de omstandigheden in een potje met een paar miljard melkzuurbacteriën. Ik heb nog nooit verantwoordelijkheid over iets anders dan mijn eigen progressie gedragen.

Ik heb het hem toch aangeraden. Niet omdat je door zo´n onderzoek betere kansen hebt op de arbeidsmarkt, want dan kom je meestal bedrogen uit. En ook niet omdat je zo graag hoogleraar wilt worden, want dan kom je meestal ook bedrogen uit. De enige goede reden om te gaan promoveren is omdat het een buitengewoon privilege is om onderzoek te doen. En ook al is het soms maar voor een paar jaar en levert het daarna niet zo veel op, het is een periode waarin je betrekkelijk ongestoord al je concentratie en energie en denkkracht op één vraagstuk mag loslaten. Dat is rijkdom. Een absoluut voorrecht.