Decay art (NRC 28 mei 2016)

Twee jaar woonden we hier. Op deze bizarre plek in het MidWesten van Amerika. St. Louis leerde ik kennen als een stad met een geschiedenis van welvaart en voorspoed, een stad met prachtige parken, grootse bedrijven, bijzondere architectuur en tegelijkertijd de meest schrijnende segregatie die ik ooit zag, misschien op Zuid Afrika na. Het denkbeeldige hek dat rijk en arm scheidt is hier heel hoog. Aan de ene kant de rijkste straten met kilometers lang villa na villa na villa. Aan de andere kant een desolate stedelijke woestijn, met krot na krot na krot. En ook al leidde ik mijn leventje zonder problemen veilig aan één kant, toch was het hek altijd merkbaar aanwezig.
Bijvoorbeeld al die keren dat ik aan het eind van een werkdag in één van de labs van één van de beste universiteiten ter wereld mijn stoel achteruit schoof zodat de zwarte straatarme mank lopende schoonmaakster onder mijn bureau kon vegen. Of toen ik beviel van onze kerngezonde zoon terwijl in de ziekenhuiskamer naast mij een vrouw van mijn leeftijd voor de derde keer oma werd. Of al die keren dat ik met mijn kratje voedingswaren naar één van de tien “food pantries” in mijn buurt ging, omdat elke kerk, synagoge, buurthuis, school, zelfs de kapsalons van deze stad het geweldig vindt om met enige regelmaat in groepsverband wat eten over het hek te flikkeren. En ik merkte de aanwezigheid van het hek toen ik op een marktje twee biologische tomaten kocht, uit een moestuin in één van de slechtste delen van de stad. Opgericht door twee vrolijke vriendinnen die zo graag wilden dat de bewoners eindelijk toegang hadden tot lokaal geproduceerde biologische groente. Goed bedoeld, toch liep het niet storm. De buurtbewoners waren niet echt geïnteresseerd. Een gebrek aan organische tomaten bleek nu eenmaal niet het meeste urgente probleem in de wijk.
Soms was de aanwezigheid van het hek weerzinwekkend. Bijvoorbeeld toen we weer eens ingewikkelde peperdure biertjes van lokale microbrouwerijtjes stonden te drinken en één van mijn collega’s foto’s liet zien van weer een geslaagd dagje “urban exploration”. Dat zijn dus mensen die in hun vrije tijd in plaats van naar de natuur, of de rivier, voor de lol op ontdekkingsreis gaan in één van die armzalige wijken aan de andere kant van het hek. Zo’n wijk die werd geteisterd door “white flight” gevolgd door “black flight”, gevolgd door iets wat men “urban decay” noemt. Stedelijk verval. In de natuur zijn er dan schimmels en bacteriën die profiteren van het karkas. In het geval van rottende steden zijn dat dus “urban explorers” die hun lol op kunnen. Op zijn Facebook-pagina zie je de ene na de andere romantische zwartwit foto verschijnen van verlaten huizen met kapotte piano’s, ingezakte veranda’s, roestige leuningen, gebroken ramen, afgebladderde verf en graffiti. Dat levert vooral bij strijklicht prachtige plaatjes op, geschikt om in te lijsten en boven de bank te hangen. Liefst met een verdwaalde pitbull in beeld of een man in zo’n authentiek vies hemd. (Zo’n hemd noemt men ook wel een “wife beater”. Dat is niet zo grappig als het klinkt.)
Nog mooier dan urban decay is misschien wel industrial decay. Geschikt voor bruiloften, partijen, festivals. Die collega nam me mee naar een evenement, rondom een oud katoendepot dat al decennia geen bedrijvigheid meer had gezien en aan alle kanten afbrokkelde. Op het festival waren verschillende kunstwerken te zien, optredens met wereldmuziek, performance art van een man die om onbegrijpelijke reden in een plastic zak door het publiek kronkelde, er waren meisjes met priegelkunst van potjes en insecten. En iemand had een kleurrijke muurschildering aangebracht op dat gigantische leegstaande depot. Ik sprak met een man die me uitlegde dat het gebouw, samen met nog een handvol andere leegstaande pakhuizen en energiecentrales, afgebroken zou worden voor de komst van een nieuw football stadion. Dat stadion had de stad een enorme hoeveelheid banen, economische activiteit en extra inkomsten kunnen opleveren. Maar er werd succesvol tegen geprotesteerd en nu konden we blijvend genieten van de leegstand. Zeg nou zelf: football stadions zijn lang niet zo sfeervol en fotogeniek als de authentieke schraalheid van een verlaten industrieterrein.
De avond viel en de grote finale van het festival begon. À la burning man werd een kartonnen stellage van wel tien meter hoog in brand gestoken. Het gigantische inferno bracht het publiek in extase. Mensen brulden, floten op hun vingers, zongen liederen, verliefde stellen grepen elkaar stevig vast, enkele vrouwen dansten uitbundig op blote voeten in het onkruid. En terwijl het bouwwerk ineenstortte en er een enorm gejoel uit het publiek opsteeg dacht ik: ze dansen op hun eigen graf. Dat het niet goed gaat aan de andere kant van het hek is wel duidelijk. Maar aan onze kant is er ook iets grondig mis. Aan onze kant leeft een generatie met teveel afbraaklust en te weinig opbouwdrang. Ik weet niet hoe lang dat vol te houden is.

Comments are closed.